De kloof tussen wetenschap en beleid
De kloof tussen wetenschap en beleid
Maandag geef ik college. Dat doe ik op de Erasmus Universiteit. Dinsdag heb ik college in het raadshuis in Hilversum. Iedere keer weer beleef ik de overgang van de maandag naar de dinsdag als een grote kloof. De universiteit en de gemeentelijke overheid zijn twee totaal verschillende werelden. Zo emotioneel het in de plaatselijke politiek kan worden, zo beheerst gedraagt men zich op de universiteit. Vieren de academici het problematiseren ('Hoezo is dat zo?” “Waarom is dat zo?'), in de lokale overheid gaat het over processen en oplossingen. Op de universiteit kan ik een onderwerp flink uitspitten, aan de bestuurstafel krijg ik misschien 60 seconden om mijn punt te maken. Op de universiteit staat de professortitel voor een (onderzoeks)onderwerp, in de gemeentelijke wereld schept de titel de verwachting dat je met je hoofd in de wolken verkeert en daarom weinig zal klaar spelen.
Al die verschillen vind ik best. Wat me wel zorgen baart - zie de academische neiging te problematiseren - is het onwetenschappelijke van het beleid en de onwetendheid van de wetenschap. Om met het eerste te beginnen: ik moet na 9 maanden wethouderschap de eerste wetenschappelijke onderbouwing van een beleidsstuk nog tegenkomen. Zelfs een verwijzing naar een wetenschappelijke studie heb ik nog niet gezien. Rapporten waarop ambtenaren zich baseren, zouden in de academische wereld afgedaan worden als onwetenschappelijk. Ik zou de stelling aan willen durven dat de wetenschap geen directe invloed heeft op het beleid. Als het waar is dat het beleid is niet wetenschappelijk gefundeerd is, vervalt de motivatie van veel wetenschap. Ik ging econometrie studeren om in navolging van de grote Jan Tinbergen aan een betere wereld te werken. De gedachte was dat wij wetenschappers beleid wetenschappelijk funderen. Dat lijkt dus niet te gebeuren.
Zelf ben ik niet zo verrast door deze bevinding want ik heb haar eerder in eigen onderzoek bevestigd gekregen. Dat onderzoek betrof de invloed van wetenschap op de discussie over Nafta, het vrijhandelsverdrag tussen de VS, Canada en Mexico. Nu trek ik hem door naar lokaal beleid.
Laten we deze constatering even voor wat ze is, dan is de grote vraag wat we dan in hemelsnaam op de universiteit aan het doen zijn? Er zijn boekenkasten vol geschreven met onderzoek naar het functioneren van de arbeidsmarkt, maar niets daarvan is relevant voor mijn arbeidsmarktbeleid. Ik heb niks aan al de empirische resultaten die met zoveel moeite verkregen zijn. Mijn ambtenaren hebben er sowieso geen weet van. Daarbij komt de grote onwetendheid die ik onder mijn academische collega’s tegenkom en waar ik mijzelf op heb kunnen betrappen. We hebben geen flauw benul van de wijze waarop besluiten tot stand komen, wat effectieve argumenten aan de bestuurstafel zijn en hoe idioot onze academische argumenten veelal overkomen. (Ook Plasterk is door schade en schande wijzer geworden.)
Nu wil ik er niet verantwoordelijk voor worden dat mij de maandag wordt afgenomen vanwege het sluiten van de universiteit. Ik pleit eerder voor een andere uitleg van de rol van universiteiten. Wat mij betreft blijft het hoofddoel van de universiteit waarheidsvinding. Fundamentele onderzoeksprojecten dienen dat doel. Maar het doel is niet louter dat van analyseren en voorspellen. Zoals de onlangs overleden Amerikaanse filosoof Richard Rorty opperde, heeft de wetenschap vooral een therapeutische en opbouwende rol. Een goede wetenschapper stelt vragen die ambtenaren en politici aan het denken zetten - dat is het therapeutische deel - en biedt dan concepten, indelingen, gedachtegangen en modellen die verhelderend werken, inzicht en uitzicht bieden. Bijvoorbeeld door te vragen naar het doel van subsidies en dan aangeven hoe een kwalitatieve benadering uitzicht biedt op een duidelijk subsidie beleid. (Dat althans is wat ik nu aan het uitproberen ben.)
Om therapeutisch en opbouwend te kunnen zijn, zullen wetenschappers een flinke wending moeten maken. Misschien is dit ook wel wat de stakende studenten in de gaten hebben. Wetenschappers zullen minder elkaar bezighouden en meer het gesprek aangaan met bijvoorbeeld ambtenaren en wethouders. (Een kwestie van valoriseren!)
Dat wordt evenwel niks als niet ook de ambtenaren en wethouders bewuster bezig willen zijn met een onderbouwing van hun beleid. Frequente seminars in het raadhuis en departementen zijn een effectieve manier daarvoor. Het zal wat wennen zijn, want voor een goed seminar zijn open geesten en een constructieve sfeer vereisten. Het ja-maren waar te veel ambtenaren zo bedreven in zijn is dodelijk voor het onderzoekend gesprek dat een goed seminar dient te zijn.
Deze week heb ik studenten van de Erasmus uitgenodigd op het raadhuis als een stap in deze cultuurverandering. Wetenschappelijk gefundeerd is deze stap niet, maar hopelijk worden we allemaal wijzer van de interactie tussen lokaal beleid en beleidswetenschap.
- Zie ook:
- Arjo Klamer
Reactie toevoegen